-- 11 November 2009 from http://www.dutchgrammar.com/en/?n=Verbs.Ir03 bakken bakte bakten gebakken to fry bannen bande banden gebannen to ban barsten barstte barstten gebarsten to burst bederven bedierf bedierven bedorven @ to rot, to decay bedriegen bedroog bedrogen bedrogen to deceive, to cheat, to trick beginnen begon begonnen begonnen * to begin behangen behangde behangden behangen to wall-paper bergen borg borgen geborgen to store, to recover bevelen beval bevalen bevolen to order, to command bezwijken bezweek bezweken bezweken * to succumb, to collapse bidden bad baden gebeden to pray bieden bood boden geboden to offer bijten beet beten gebeten to bite binden bond bonden gebonden to bind, to tie blazen blies bliezen geblazen to blow, to spit (cat) blijken bleek bleken gebleken * to appear, to be evident blijven bleef bleven gebleven * to stay, to remain, to keep blinken blonk blonken geblonken to shine, to gleam braden braadde braadden gebraden to roast, to grill breken brak braken gebroken @ to break - aanbreken brak aan braken aan aangebroken * to break brengen bracht brachten gebracht to bring brouwen brouwde brouwden gebrouwen to brew buigen boog bogen gebogen to bend D top denken dacht dachten gedacht to think dingen naar dong naar dongen naar gedongen naar to bid for, to compete for doen deed deden gedaan to do dragen droeg droegen gedragen to carry, to bear drijven dreef dreven gedreven to drive, to float , to manage dringen drong drongen gedrongen to push (a crowd) - binnendringen drong binnen drongen binnen binnengedrongen * to penetrate drinken dronk dronken gedronken to drink - verdrinken verdronk verdronken verdronken * to drown druipen droop dropen gedropen ! to drip - afdruipen droop af dropen af afgedropen * to leave quietly after a failure or disappointment duiken dook doken gedoken ! to dive dwingen dwong dwongen gedwongen to force E top eten at aten gegeten to eat F top fluiten floot floten gefloten to whistle, to play the flute G top gelden gold golden gegolden to be valid, to be in effect gaan ging gingen gegaan * to go genezen genas genazen genezen @ to heal, to cure genieten genoot genoten genoten to enjoy geven gaf gaven gegeven to give gieten goot goten gegoten to pour glijden gleed gleden gegleden ! to glide glimmen glom glommen geglommen to glimmer, to shine, to gleam graven groef groeven gegraven to dig grijpen greep grepen gegrepen to grab, to snatch H top hangen hing hingen gehangen to hang heffen hief hieven geheven to raise, to lift, to levy helpen hielp hielpen geholpen to help heten heette heetten geheten to be called, to be named hijsen hees hesen gehesen to hoist (sails, flag), to pull up hoeven hoefde hoefden gehoeven to be necessary houden hield hielden gehouden to hold - ophouden hield op hielden op opgehouden * to stop, to quit houwen houwde houwden gehouwen to hew, hack J top jagen joeg joegen gejaagd to hunt K top kiezen koos kozen gekozen to choose, to elect kijken naar keek naar keken naar gekeken naar to look at klimmen klom klommen geklommen ! to climb klinken klonk klonken geklonken to sound, to ring, to clink kluiven kloof kloven gekloven to pick (a bone), to nibble knijpen kneep knepen geknepen to pinch, to squeeze kopen kocht kochten gekocht to buy krijgen kreeg kregen gekregen to get krimpen kromp krompen gekrompen * to shrink kruipen kroop kropen gekropen ! to crawl, to creep zich kwijten van kweet zich van kweten zich van zich gekweten van to acquit oneself of L top lachen lachte lachten gelachen to laugh, to smile laden laadde laadden geladen to load, to charge laten liet lieten gelaten to let, to allow lezen las lazen gelezen to read liegen loog logen gelogen to (tell a) lie liggen lag lagen gelegen to lie (on a bed) lijden leed leden geleden to suffer - overlijden overleed overleden overleden * to die lijken op leek op leken op geleken op to resemble, to seem lopen liep liepen gelopen ! to walk - doorlopen liep door liepen door doorgelopen * to walk on - doorlopen doorliep doorliepen doorlopen to browse through - aflopen liep af liepen af afgelopen * to end - mislopen liep mis liepen mis misgelopen * to miss out, to go wrong M top malen maalde maalden gemalen to grind melken molk molken gemolken to milk (a cow) meten mat maten gemeten to measure mijden meed meden gemeden to avoid moeten moest moesten gemoeten to must, have to N top nemen nam namen genomen to take nijgen neeg negen genegen to (make a bow O top ontginnen ontgon ontgonnen ontgonnen to reclaim (land), to clear (forest), to exploit (mine) ontluiken ontlook ontloken ontloken * to open (flower, beauty) P top pluizen ploos plozen geplozen to fluff, to give off fluff prijzen prees prezen geprezen to praise R top raden raadde raadden geraden go guess -- verraden verried verrieden verraden to betray, to give away rijden reed reden gereden ! to drive, to ride rijgen reeg regen geregen to tack, to lace, to thread rijten reet reten gereten to tear, to rip rijzen rees rezen gerezen * to rise roepen riep riepen geroepen to call, to shout ruiken rook roken geroken to smell, to scent S top scheiden scheidde scheidden gescheiden @ to divorce, to separate schelden schold scholden gescholden to curse, to swear schenden schond schonden geschonden to violate, to damage schenken schonk schonken geschonken 1. to donate 2. to pour scheppen shiep schiepen geschapen to create scheren scheerde scheerden geschoren to shave schieten schoot schoten geschoten to shoot - doorschieten schoot door schoten door doorgeschoten * to overdo schijnen scheen schenen 1. geschenen --2. geschenen * 1. to shine --2. to seem verschijnen verscheen verschenen verschenen * to appear, to turn up schijten scheet scheten gescheten to shit (flat) schrijven schreef schreven geschreven to write schrikken schrok schrokken geschrokken * to be startled -afschrikken schrikte af schrikten af afgeschrikt to scare, to startle schuilen school scholen gescholen to shelter schuiven schoof schoven geschoven ! to shove slaan sloeg sloegen geslagen to hit slapen sliep sliepen geslapen to sleep slijpen sleep slepen geslepen to sharpen, to polish slijten sleet sleten gesleten @ to wear out, to sell slinken slonk slonken geslonken * to shrink, to decrease in number sluipen sloop slopen geslopen ! to sneak, to slink sluiten sloot sloten gesloten @ to close, to shut smelten smolt smolten gesmolten @ to melt smijten smeet smeten gesmeten to throw, to fling snijden sneed sneden gesneden to cut snuiten snoot snoten gesnoten to snout, to blow (nose) snuiven snoof snoven gesnoven to sniff, to snort spannen spande spanden gespannen to strain, to bend (a bow) spijten speet speten gespeten to regret spinnen spon sponnen gesponnen to twist splijten spleet spleten gespleten @ to split, to cleave spreken sprak spraken gesproken to speak springen sprong sprongen gesprongen ! to jump, to spring spruiten sproot sproten gesproten * to sprout, to grow out spuiten spoot spoten gespoten to spout, to squirt staan stond stonden gestaan to stand - ontstaan ontstond ontstonden ontstaan * to come to exist steken stak staken gestoken to stab, to prick, to sting - oversteken stak over staken over overgestoken * to stab, to prick, to sting stelen stal stalen gestolen to steal sterven stierf stierven gestorven * to die stijgen steeg stegen gestegen * to rise stijven steef steven gesteven to starch stinken stonk stonken gestonken to stink - er instinken stonk erin stonken erin er ingestonken * to be fooled stoten stootte stootten gestoten to push, to bump strijden streed streden gestreden to battle, to fight strijken streek streken gestreken to iron (clothes), strike (flag), smooth (hair) neerstrijken streek neer streken neer neergestreken * to settle in a place stuiven stoof stoven gestoven to cause dust to whirl, to dash forward T top treden trad traden getreden ! to tread - aftreden trad af traden af afgetreden * to resign - binnentreden trad binnen traden binnen binnengetreden * to enter, to come in - optreden trad op traden op opgetreden to perform - optreden tegen trad op tegen traden op tegen opgetreden tegen * to stand up against treffen trof troffen getroffen to hit (goal) to strike trekken trok trokken getrokken ! to pull, to draw, to travel - optrekken met trok op met trokken op met opgetrokken met * to travel with, to socialize with - vertrekken vertrok vertrokken vertrokken * to leave, to depart V top vallen viel vielen gevallen * to fall vangen ving vingen gevangen to catch varen voer voeren gevaren ! to fare, to sail vechten vocht vochten gevochten to fight verdrieten verdroot verdroten verdroten to grieve verdwijnen verdween verdwenen verdwenen * to disappear vergeten + vergat vergaten vergeten to forget verliezen verloor verloren verloren to lose vinden vond vonden gevonden to find vlechten vlocht vlochten gevlochten to plait, to braid vliegen vloog vlogen gevlogen ! to fly vouwen vouwde vouwden gevouwen to fold vragen vroeg vroegen gevraagd to ask vreten vrat vraten gevreten to eat, to devour vriezen vroor vroren gevroren to freeze ("it's freezing") -bevriezen bevroor bevroren bevroren @ to freeze(n) (something) vrijen vree / vrijde vreeën / vrijden gevreeën / gevrijd to make love W top wassen waste wasten gewassen to wash wegen woog wogen gewogen to weigh werpen wierp wierpen geworpen to throw werven wierf wierven geworven to recruit weten wist wisten geweten to know weven weefde weefden geweven to weave wijken week weken geweken * to give way, to disappear wijten weet weten geweten to blame (something) on wijzen wees wezen gewezen to point winden wond wonden gewonden to wind winnen won wonnen gewonnen to win worden werd werden geworden to become wrijven wreef wreven gewreven to rub wringen wrong wrongen gewrongen to wring Z top zeggen zei zeiden gezegd to say zenden zond zonden gezonden to send zien zag zagen gezien to see zijgen zeeg zegen gezegen * to sink down (neerzijgen) zingen zong zongen gezongen to sing zinken zonk zonken gezonken * to sink zinnen zon zonnen gezonnen to ponder (zinnen op) zitten zat zaten gezeten to sit zoeken zocht zochten gezocht to seek, to search zuigen zoog zogen gezogen to suck zuipen zoop zopen gezopen to booze zwelgen zwolg zwolgen gezwolgen to revel, to dwell (in self-pity) zwellen zwol zwollen gezwollen * to swell zwemmen zwom zwommen gezwommen ! to swim zweren zwoer zwoeren gezworen to swear (oath) zwerven zwierf zwierven gezworven to wander, to ramble zwijgen zweeg zwegen gezwegen to be silent